De gewone zeehond

De gewone zeehond is de meest voorkomende zeehondensoort in Nederland. Er is in uiterlijk weinig verschil tussen mannetjes en vrouwtjes.

Zeehonden zijn zowel in het water als op het land te vinden, maar gebruiken deze twee verschillende leefgebieden voor verschillende doelen. Ze gebruiken de ligplaatsen op land onder andere om te rusten (de exacte functie hiervan staat nog ter discussie). Dat doen ze het hele jaar door.

In Nederland worden hiervoor getijdenplaten gebruikt. Getijdeplaten liggen alleen tijdens laagwater droog, tijdens hoogwater verdwijnen ze onder water en kunnen de zeehonden er geen gebruik van maken. In minder verstoorde gebieden (zoals in Schotland) of daar waar mogelijk geen alternatief is, gebruiken de dieren de stranden of rotskusten. Dieren in die gebieden zijn vrijer om op de kant te komen wanneer ze willen.

Tijdens de zoogtijd en verharingsperiode in de zomermaanden zijn de dieren zeer frequent op de zandplaten in de Waddenzee en het Deltagebied te zien. Op het land zijn zeehonden goed te bekijken, wanneer ze in het water zijn gaat dat veel slechter. Het water gebruiken ze onder andere om voedsel te zoeken of te migreren naar andere gebieden. Ze ondernemen regelmatige (foerageer-)tochten van meer dan 100km.

De meest actuele gegevens

Ecologische vereisten

Zeehonden worden in Nederland ook op getijdenplaten geboren, tijdens laagwater. Wanneer het hoogwater wordt gaan de pups met hun moeder te water. Gedurende de eerste vier weken komen de vrouwtjes elke laagwaterperiode met hun jong op de kant om te zogen. Verstoring in deze periode heeft direct gevolg voor de groei en daarmee de overleving van het jong. In ernstige gevallen kan het jong vroegtijdig worden verlaten. Er zijn indicaties dat moeders actief rustiger gebieden opzoeken.

Tijdens het verharen gaan alle gewone zeehonden vaker op de kant. De exacte functie hiervan is niet bekend; betere doorbloeding van de huid en aanmaak van vitamine D spelen een rol. Omdat de functie onbekend is, zijn ook geen directe effecten bekend van bijvoorbeeld verstoring in deze periode. Het moment van verharen is afhankelijk van de leeftijdscategorie: jonge dieren verharen in de vroege zomer, terwijl vrouwtjes die een jong hebben geworpen als laatste tegen het einde van de zomer verharen.

In Nederland zijn de ligplaatsen, vooral tijdens de zoog- en verharingstijd (15 mei-1sept) goed beschermd. Individuele dieren lijken enige vorm van plaats-trouwheid te vertonen, hoewel duidelijk is dat dieren meerdere ligplaatsen, zelfs ver uit elkaar gelegen, kunnen gebruiken.

Van het leefgebied in het water is veel minder bekend. Hoewel de dieren het grootste deel van hun leven in het water doorbrengen, is dit deel van hun leefgebied nauwelijks beschermd. Gewone zeehonden paren onderwater, eten uit het water(vooral vis) en reizen via het water. Toch zijn er erg weinig gegevens over voortplantingsgebieden, foerageergebieden en migratieroutes. Nieuwe technieken, waarbij individuele zeehonden tijdelijk met een zender worden uitgerust, maken steeds meer mogelijk op dit gebied. De huidige kennis over het gebruik van de Waddenzee, Noordzee en het Deltagebied is vooralsnog beperkt tot het rustgedrag op de zandbanken en de beschrijving van trek- en duikgedrag van individuele dieren. Er is nog veel aanvullend onderzoek nodig voordat goed kan worden vastgesteld welke eisen zeehonden stellen aan de verschillende leefgebieden waar ze gebruik van maken.

Verstorende factoren

Vervuiling en jacht hebben in de recente historie zeer negatieve effecten gehad op de populatie. Verstoring, fysieke aantasting van het leefgebied, nieuwe vervuiling (stoffen met onbekende effecten) en grootschalige opvang zijn meer recente bedreigingen. Opvang in Nederland wordt zeer grootschalig verricht; in sommige jaren zijn meer dan 30% van de in dat jaar geboren jongen in Nederland gevangen, behandeld en weer vrijgelaten. Zowel de directe gevaren van ongewilde besmetting van de wilde populatie als het beïnvloeden van de natuurlijke selectie wordt door velen als onacceptabel gezien. Dit vooral omdat de populatie niet bedreigd wordt en op vrijwel maximale snelheid groeit. Neveneffecten van de opvang zijn dat op sommige locaties elk dier dat op een door mensen toegankelijke plek komt (bijv. op het strand) “gered” wordt, zo blijft hun ligplaatskeuze beperkt tot getijdeplaten.

Verspreiding binnen Europa

De gewone zeehond komt in alle gematigde wateren voor op het noordelijk halfrond. Het is daarmee een van de wijdst verspreide zeehondensoorten. Er worden vijf ondersoorten onderscheiden. De metapopulatie in het oostelijk deel van de Atlantische oceaan behoort tot de ondersoort vitulina.

Het verspreidingsgebied strekt zich uit van Spitsbergen, Moermansk en IJsland, de Britse eilanden, Ierland en het zuidwestelijk deel van de Oostzee, langs de Noordzeekust tot in Bretagne. De dieren in Nederland maken deel uit van de zogenaamde Waddenzeepopulatie die strekt van Esbjerg in Denemarken tot Den Helder in Nederland. In Nederland komt ongeveer een kwart van deze populatie voor. In het Deltagebied bevindt zich ook een groep gewone zeehonden, die door het geringe aantal geboortes afhankelijk is van immigratie van dieren uit de gebieden eromheen, met name de Waddenzee

Nederland: verspreiding en trends

Ligplaatsen van de gewone zeehond zijn verspreid over de gehele Waddenzee, hoewel de meeste jongen in het oostelijk deel worden geboren. In het Deltagebied zijn ook ligplaatsen die aan een kleinere groep een rustplek biedt. Hoewel zeldzamer, zijn er ook waarneming van dieren op de stranden op de Waddeneilanden en de Noord-Hollandse kust.

Met behulp van de jachtstatistieken is geschat dat rond 1900, ondanks een zekere jachtdruk er ten minste 7000-16000 gewone zeehonden in de Nederlandse Waddenzee moeten zijn geweest. Ook in het Deltagebied leefden toen waarschijnlijk 6000-11000 individuen.

In de jaren ’60 en begin ‘70 daalde, mede als gevolg van PCB-vervuiling, de aantallen gewone zeehonden tot een kritisch laag niveau; er werden minder dan 500 dieren in de Nederlandse Waddenzee geteld, de zeehonden in het Deltagebied waren nagenoeg verdwenen. In de gehele internationale Waddenzee telde men nog 3800 dieren.

Toen PCB's verboden werden, en de jacht op zeehonden ook in Duitsland en Denemarken verboden werd, begon het aantal zeehonden weer langzaam toe te nemen. Ondanks de epidemie van het Morbillivirus in 1988, herstelde de populatie snel en werden er in 2002 meer dan 20.000 dieren geteld. Hiervan zaten er bijna 4500 in de Nederlandse Waddenzee. In 2002 werden de gewone zeehonden opnieuw getroffen door een virusepidemie; het Phocine Distemper virus (PDV), dat meer dan 50% van de populatie uitroeide. Ook nu herstelde de populatie zich snel. In 2008 concludeerde de internationale zeehondenonderzoeksgroep (TSEG) dat de zeehonden in de Waddenzee weer helemaal hersteld waren van de epidemie van 2002. In de zomer van 2014 telden onderzoekers 26.576 gewone zeehonden in de internationale Waddenzee, waarvan 7086 in Nederland.

In de zomer van 2014 werd een nieuw virus ontdekt bij gewone zeehonden, als eerste in Denemarken en later in Duitsland. Het griepvirus H10N7 veroorzaakte verhoogde sterfte in deze gebieden. In het Duitse deelgebied Sleeswijk-Holstein denken experts al door de ergste piek heen te zijn. Zij meldden dat 90% van de gewone zeehonden in dit gebied het griepvirus heeft overleefd. Ook in Nederland zijn enkele zeehonden met dit virus aangetroffen. Inmiddels worden geen nieuwe gevallen meer aangetoond.

Status van de populatie

De status van de populatie in de Waddenzee is gunstig te noemen. Na de laatste epidemie in 2002 is de populatie gemiddeld met 7,7% gegroeid. De laatste jaren lijkt deze groei iets minder hard te gaan. Het is nog niet duidelijk of dit tekenen zijn van het bereiken van de draagkracht in de Waddenzee of dat factoren die de telling beïnvloeden hierin een rol spelen.

In het Deltagebied, blijft een aantal zeehonden bestaan dankzij emigratie uit andere gebieden. 

Het goede herstel na de PDV-epidemie laat zien dat zelfs bij relatief lage populatieniveaus van ongeveer 5000 getelde dieren in de gehele Waddenzee er na zo’n epidemie toch nog goed herstel kan optreden. Aan de andere kant is te zien dat, bijvoorbeeld in het Deltagebied, een opeenvolging en samenspel van jacht, vervuiling, verstoring en gebiedsvernietiging (Deltawerken) de zeehondenpopulatie wèl zodanig kan beperken dat ze uiteindelijk zouden kunnen verdwijnen.

Leemtes in de kennis

Vooralsnog ontbreekt vooral de kennis met betrekking tot een groot deel van het aquatisch leefgebied van de gewone zeehond. Hoewel de groei van de populatie impliceert dat de huidige situatie voor de zeehonden gunstig is, ook onderwater, kunnen zonder deze kennis moeilijk effecten van bijvoorbeeld menselijke activiteiten op de Noordzee worden ingeschat.

Het is in de eerste plaats van belang om meer inzicht te krijgen in de precieze eisen die de gewone zeehonden stellen aan het gebied waar ze hun jongen krijgen (prooien, diepten, bodemsoorten, etc). Tegelijkertijd is het in kaart brengen van de migratieroutes (bijvoorbeeld van en naar foerageergebieden; maar ook tussen verschillende ligplaatsen) van belang. Daarbij dient een duidelijke differentiatie in gedrag aan te worden gebracht tussen de verschillende leeftijds- en geslachtscategorieën (i.a. moeders met jongen stellen andere eisen dan mannetjes).